Polder
Als ik door de polder fiets, springt onverwijld een blatend schaap op rood. Een reiger tussen stronken boerenkool verzucht dat water in de winter slaapt. Een spiegel ijs bedekt een voorn die met besmuikte lach zijn schubben poetst, antivries mengt door het denken van de vogel.
Als ik wegwerpvlees verzamel voor ondervoede veren brengt oranje dorpsgenoten in verlegenheid. De bleke winterzon schijnt op ruggen van vergeten koeien, zij spreekt het gras toe met verwarmde woorden. Kaarslicht voor ramen driehoog achter meet zich met een halogene lamp.
Als ik voor het stadskantoor een bruid ontmoet champagne schenkend aan onschuldige passanten begint de dag opnieuw. Zij wandelt sneller dan haar voeten, met ingehouden adem schikt zij haar borsten in een bloemenvaas. Terwijl een sneeuwklok uit haar kapsel groeit springt het licht op groen.

