Troglodytes
Toen ik een kleine opgewekte vogel vol roestkleur van vooname afkomst, dichtbij de grond gewaar werd, zijn kopje, rauwe omber, met heersersblik bevroren struiken groette waarover het fluweel van winternachten haar glans te geef deed en ik bevroedde dat hij bevroren aarde als zijn koninkrijk beschouwde, al luisterend naarhet Magnificat uit zijn met goud behangen keel vermoedde dat hij na één jaar sudie tussen heesters, moeiteloos Het Ave Verum zingen kon.
Toen ik een kleine opgewekte vogel vol roestkleur van voorname afkomst in lage dekking waarnam, die met zijn trillers de bede Schuld en Boete overstemde, hoe winterkoud de grond, hij Don Giovanni evenaarde met tokkelen van maden uit de aarde die dachten aan verloren liefdes, met hartstocht zich de dood in lieten jagen en ik bewogen, het glansstuk op zijn repertoire, het machtige Hosanna In Excelsus Deo hoorde, borg ik verscholen kind achter statige pilaren, zijn schoonheid in mijn hart; wetende hij draagt zijn kroon met ere.
Leo Dooper

